Misschien is het wel één van de meest gestelde vragen aan mij. De vraag: hoe zie jij de toekomst van boeren in Nederland? Een goede toekomst voor boeren begint ermee dat vooral onze jonge generatie vertrouwen houdt. Het doet mij ontzettend veel pijn als ik boeren en tuinders hoor zeggen: “Ik heb mijn kinderen het afgeraden. Doe het niet. Je werkt lange dagen, hebt weinig vakantie, de prijzen zijn laag en de hele wereld heeft een oordeel over je.” Dan denk ik: “Zo houden we straks geen boer of tuinder meer over.”
We moeten dus vooral de jonge generatie behouden om te blijven zorgen voor die eerste levensbehoefte: voedsel. En die jonge generatie kun je natuurlijk faciliteren om gemakkelijker het bedrijf over te nemen, fiscale voordelen te bieden, of subsidies. Maar die jonge generatie heeft twee andere belangrijke dingen nodig.
Eén daarvan is: waardering. Waardering voor het produceren van voedsel, waardering voor het elke dag nadenken over hoe het nog beter kan, waardering voor de zorg voor mens, dier, bodem en omgeving. En die waardering probeer ik in elk landbouwdebat voor het voetlicht te brengen. Elke keer weer zeg ik hoe belangrijk onze voedselmakers zijn, dat zij niet allemaal moeten worden bestempeld als milieuvervuilers, dierenbeulen, aardevernietigers en gifspuiters. Dat wij ze niet alleen nodig hebben voor voedsel, maar ook voor landschapsbeheer, sociale binding op het platteland, werkgelegenheid, toerisme en recreatie. Want duizenden mensen komen elk weekend en elke vakantie naar het platteland omdat ze het daar zo mooi en gezellig vinden. Ze komen niet voor mega-zonneparken en industrieterreinen. Nee, ze komen voor de boerennatuur.
Het tweede is: duidelijkheid. Er moet duidelijkheid komen. Geen beleid dat bij elke wind weer anders waait. Een langjarig landbouwbeleid, waardoor zij voor meerdere jaren een ondernemingsplan kunnen maken. Ik heb het idee dat het tij wel keert. Langzaam, maar het keert. Ik zie dat steeds meer mensen de waarde zien van onze voedsel- en bloemenmakers. En ook boeren hebben weer een beetje hoop, denk ik. Het is mooi om te zien dat GIJS de trots op de sector en de boeren uitdraagt én inzet op innovatie en ontwikkeling. Laatst liep ik op het Binnenhof en kwam een boer naar me toe. Hij was toevallig in Den Haag met zijn vrouw. De man zei: “Sinds BBB in de Kamer zit, hebben wij weer een beetje hoop.” Het raakte me enorm. Ik besef dat ik niet de wereld kan veranderen in één dag. Maar gelukkig duurt een Kamerperiode ook geen dag, maar 1460 dagen. En dan moet er toch (een) hoop mogelijk zijn.
Caroline van der Plas